Gemeente Steenwijkerland heeft de Overijsselacademie onderzoek laten doen naar het gedrag van haar voorgangers tijdens en na de bezetting ten aanzien van Joodse eigendommen. Op 14 februari 2023 werd het onderzoeksrapport (zie link op Steenwijkerland) gepresenteerd. Het rapport is geschreven door regiohistoricus Martin van der Linde. De titel Wij zitten hier met een moeilijk geval is ontleend aan een uitspraak van Hein de Groot, secretaris van de Joodse gemeente in Steenwijk na de bevrijding. Dat moeilijke geval was de vordering van de Joodse school in 1947 ten behoeve van NSB’er Cornelis Witziers, die toen woonruimte zocht nadat hij vanwege zijn activiteiten tijdens de bezetting in detentie had gezeten. Hein de Groot had ook persoonlijk schade geleden van dezelfde Witziers. Die had tijdens de bezetting de woning van De Groot gekocht van de Niederländische Grundstückverwaltung, toen De Groot in onderduik zat. De vordering door gemeente Steenwijk van eigendom van de Joodse gemeente ten behoeve van Witziers was en cynisch besluit. Het werd nog erger toen de gemeente de huur vaststelde. Witziers moest de Joodse gemeente 3 gulden per week huur betalen terwijl een vervangende zaal voor Joods onderwijs 5 gulden kostte. Maar gemeente en burgemeester weigerden terug te komen op hun besluiten.
Eindconclusie onderzoek
“Alles bijeengenomen kunnen we concluderen dat de houding van de rechtsvoorgangers van de gemeente Steenwijkerland over het algemeen vergelijkbaar was met die van gemeenten in de rest van Nederland. De gemeentebesturen gaven over het algemeen niet proactief steun bij anti-Joodse maatregelen van de bezetter, maar ze protesteerden ook niet tegen de uitvoering ervan. Bij de formeel uitgevoerde beslissingen en maatregelen tijdens en na de bezetting was tegelijkertijd weinig begrip en empathie voor de specifieke Joodse situatie te vinden. In dit kader springt de plaatsing tussen 1947 en 1950 van NSB’er en oorlogskoper Cornelis Witziers door de gemeente Steenwijk in een pand van de Joodse gemeente eruit. Het optreden van de gemeente getuigde van een totale ongevoeligheid voor wat dit voor de Joodse gemeente betekende. Ook in die tijd had men dat kunnen aanvoelen en het morele kompas zwaarder kunnen laten wegen dan de letter van de wet.”